Achtergronden Eind 1967 schrijf ik in opdracht van geschiedenisleraar Lammert Buning (1914-1979) een scriptie. Ik kies voor de Ripperda’s. In die tijd is het nog niet zo makkelijk om aan gegevens te komen dan tegenwoordig. Internet is er nog niet en van een bezoek aan een archief hebben de studenten nog nooit gehoord. Buning is best bereid wat gegevens op papier te zetten en na ongeveer een maand kom ik in het bezit van drie supperdunne A-viertjes vol met feiten en jaartallen over een aantal Ripperda’s. De tekst is het begin van een avontuur door de tijd de nacht…. In 2009 verschijnt de ‘Genealogie van het Geslacht Ripperda en Cosijn von Ripperda’, uit de hand van drs. Pieter van Agteren (genealoog) en een jaar later komt de vernieuwde uitgave. Hij is dan in contact gekomen met de laatste overlevende telg van de Ellerburgse tak van de Ripperda’s die in Kopenhagen woont, daardoor is hij in staat ontbrekende of onduidelijke gegevens in het stamboek aan te vullen. Van Agteren spreekt over een genealogie, maar in werkelijkheid heeft hij een (nog steeds niet foutloze) kwartierstaat gemaakt. Deze leg ik naast de mijne, wijzig gevonden fouten en constateer dat Van Agteren hier en daar punten heeft laten liggen. In grote lijnen volgt mijn lijst echter die van Van Agteren. Nauwe relaties tussen een beperkt aantal Ommelander en Oostfriese hoofdelingengeslachten en later ook tussen Overijsselse en Westfaalse adellijke geslachten zijn aan het licht gekomen, die een goed inzicht verschaffen in de toenmalige, regionale machtsverhoudingen.
Unico I Ripperda tot Farmsum wordt al lang gezien als de formele stamvader van het geslacht. Zelfs Lammert Buning geeft dat al aan in 1967, Er zijn echter recentelijk aanwijzingen gevonden, dat ene Uncko Ripperda zijn vader zou zijn geweest. Hoewel dit inderdaad waarschijnlijk lijkt, ontbreken hieromtrent duidelijke gegevens. Het leuke is dan Buning ook hier tot hetzelfde inzicht is gekomen. Daarom lijkt het zonder meer juist om Unico I formeel als stamvader aan te houden. Over de moeder van Focko Ukena, Amke von Leer, wordt beweerd dat ook zij een Ripperda zou zijn geweest, namelijk de dochter van dezelfde Uncko Ripperda en daarmee de zus van Unico I Ripperda. Van Agteren heeft geen duidelijke bewijzen over dit gegeven kunnen vinden en ook Buning scoort hier niet. Zelf kan ik niet anders concluderen.
Wel moeten we vaststellen dat het familiearchief van de Ripperda’s foutief ene Bawe Ripperda als dochter van Siabbe en Ailske Ripperda en als zus van Hiddeke Ripperda vermeldt. Deze Bawe zou gehuwd zijn met ene Ewo of Onno van Ewsum. Onderzoek heeft echter uitgewezen dat het hier geen Ripperda-dochter maar Bawe Ukena betreft, de dochter van Focko Ukena en de bovengenoemde Hiddeke Ripperda, en daarmee tevens de zuster van Ulske Ukena, de echtegenote van Unico I Ripperda. Bawe’s echtgenoot is inderdaad Ewo Ewesma van Ewsum, de zoon van Hiddo Tamminga van Hornhuizen en Menneke Ewesma van Ewsum. De kleindochters van Ewo’s jongere broer, Onno, heer van Ewsum, Mensinge en Middelstum, zullen uiteindelijk met twee kleinzonen van Unico I Ripperda trouwen.
Verder bestaat er onenigheid over de voorouders van Aleyt van Buckhorst tot Boxbergen, de stammoeder van de Oostwijtwerder hoofdtak. Vast staat dat Johan van Buckhorst tot Boxbergen haar vader is geweest. Sommigen genealogen menen nu dat Johan gehuwd is met Margaretha Sonoy, dochter van Lambert, heer van Ten Bleke, en Aleyd van Broeckhuysen. De ouders van Johan zouden te herkennen zijn als het echtpaar Herman van Buckhorst en Catharina van Keppel. Daar de meningen verdeeld blijven en er niet genoeg bewijzen aanwezig zijn om in deze meer duidelijkheid te verschaffen, heb ik net als Van Agteren de kwartieren zoals die in het familiearchief van de Ripperda’s genoteerd staan, gehandhaafd.
Als basis voor het totale onderzoek hebben de volgende boeken en stukken goede diensten bewezen: “Genealogie van het Geslacht Ripperda” van mr. C.P.L. Rutgers (1902); “Genealogie über 16 Generationen des Reichsfreiherrlichen Geschlechtes von Ripperda” van Udo Freiherr von Ripperda (1934); het familiearchief van de families De Ripperda en Cosijn von Ripperda; “De Bloeitijd en Verval van de Ommelander Adel 1600-1800” (RUG, 1981) en “Adel in de Ommelanden” (Groningen, 1988) van Hidde Feenstra; “De Ommelander borgen en steenhuizen” (Assen, 1977) van W.J. Formsma, R.A. Luitjent-Dijkveld Stol en A. Pathuis; “Groninger Gedenkwaardigheden” (Assen, 1977) van A. Pathuis; en de Groningse Volksalmanak 1936. Rutgers en Von Ripperda hebben bij hun lange genealogische onderzoek o.a. gebruik gemaakt van de volgende primaire en secondaire bronnen: Het “Huisarchief van Farmsum” in het Rijksarchief van Groningen; het “Geslachtregister der familie van Ripperda” in het archief van de Hoge Raad van Adel; het familiearchief van de Duitse tak der Ripperda’s in Koningsbergen; onderzoek van Professor Carl Freiherr von Richthofen; en het “Gothäische Genealogische Taschenbuch der Freiherrlichen Häuser” en tot slot een artikel van J.B. Bronssema in de Eembode van eind april en begin mei 1967 over de Ripperda’s.
Ons koninklijk huis, het Huis van Oranje, stamt via Claus von Amsberg, de voormalige echtgenoot van prinses Beatrix rechtstreeks af van de Ripperda’s. De lijn is volledig in de genealogie te volgen. Hierbij is dankbaar gebruik gemaakt van een artikel uit de Eemsbode (zoals eerder vermeld), echter, er is ook een lijn volgbaar tussen Beatrix en de nazaten De Vries. De opmerkelijke lezer en zeker de genealoog kan deze lijn gemakkelijk vinden via de Cirksena’s die aan de wortels staan van beide geslachten. Tenslotte heeft Van Agteren contact gehad met Drs. Sabine Craft-Giepmans, Conservator bij het Iconografisch Bureau in Den Haag, de heer Willem baron van Lynden op Kasteel Keppel en de heer Alfred Graf zu Solms-Sonnenwalde op Kasteel Weldam, bij het inzamelen van afbeeldingen van Ripperda-portretten. Helaas zijn deze portretten mj niet ter hand gesteld.
Het geslacht Ripperda De naam Ripperda is hoogstwaarschijnlijk af te leiden van de mannelijke voornaam, Rippert (Rupert), zoals meer Friese geslachtsnamen eigenlijk patronymica zijn. In het Oorkondenbestand van Groningen en Drenthe vindt men Ripperda ook geschreven als Ripperdes, Rypperdes en zelfs nog duidelijker: Rypertzoen. Verder komt ene Rippert Ripperda bij verschillende schrijvers voor. Een minder waarschijnlijke verklaring is de naamsafleiding van: „reit das Pferd da“, blijkbaar in verband met het stamwapen. Er schijnt zelfs een familietraditie te bestaan dat veel leden van het geslacht te paard verongelukken en zodoende de zogenaamde ‘Ripperda-dood’ sterven.
De preciese oorsprong van het geslacht is niet met zekerheid vast te stellen. Wel staat vast, dat de Ripperda’s tot de inheemse Friese hoofdelingenadel der Ommelanden behoren. Naar alle waarschijnlijkheid stamt het geslacht uit Oost-Friesland en hebben leden zich reeds vóór 1300 bij Nansum, Farmsum en Winsum in de Ommelanden gevestigd. De eerste vermelding van een Ripperda dateert uit 1057 als de rijke, Oostfriese landeigenaar, Frerik Ripperda, bekend staat wegens zijn vroomheid en het bouwen van kerken. Dit kan ook als een mogelijk bewijs worden gezien dat de Ripperda’s in Farmsum de eerste (houten) kerk hebben gebouwd rond 1100. In een afschrift van een bewezen oorkonde van omstreeks 1323 verschijnt Aylwarth Rippertha van de Weer bij Stedum als medezijlrechter van Winsum. Nagenoeg gelijktijdig leeft Thiacko Ryperta, die optreedt als medebelanghebbende bij een overeenkomst over het redgerschap in Holwierde. Wat echter de verwantschap van deze beide Ripperda’s en hun nakomelingen betreft, daaromtrent ontbreken duidelijke gegevens.
Het feit dat de stamwapens van de geslachten Ripperda en Tho Nansum identiek zijn, alhoewel met verwisselde kleuren en een ander helmteken, doet vermoeden dat beide uit dezelfde stam voortkomen. De kroniek van Wittewierum vermeldt in 1208 een Eggardus de Nothensum en in 1267 een Ripertus de Nothensum. Verder wordt in 1452 de ‘Ripperdeheert to Nansum’ als een steenhuis in het Holwierder redschap genoemd.
Ook bestaat er duidelijk een nauwe verwantschap tussen de Ripperda’s en de Addinga’s van Westerwolde. Het is echter onwaarschijnlijk dat het hier ook twee aftakkingen van hetzelfde geslacht betreft. In 1392 wordt Unico I Ripperda tot Farmsum voogd van de gebroeders Adde, Hayo en Bolo Addinga. Hun vader, Eggerik, heer van Westerwolde, is gehuwd met de zuster van Unico I Ripperda, namelijk Margaretha Ripperda. Unico I is op zijn beurt gehuwd met de zuster van Eggerik. Ook de in beide geslachten veel voorkomende voornamen Hayo, Eggerik, Bolo, e.a. wijzen op een verwantschap. Hayo Addinga van Westerwolde voert hetzelfde wapen als dat van de Ripperda’s, behalve dat het emaille van het veld bij de Ripperda’s zwart is en bij de Addinga’s blauw. Dit wapen is echter ontleend aan dat van zijn moeder, Margaretha Ripperda, daar zijn vader, Eggerik, oorspronkelijk een leeuw als stamwapen voert.
Unico I Ripperda tot Farmsum wordt dus formeel als stamvader der Ripperda’s beschouwd. Hij komt tussen de jaren 1375 en 1398 in vijf verschillende oorkonden voor als Unico, Uniko, Umke, Uncko, Oncko en Oeneke. Zijn broer, Siabbe, hoofdeling in Garreweer en Dijkhuizen, komt tussen 1380 en 1385 ook in meerdere oorkonden voor. Er zijn aanwijzingen dat zij de zonen zouden zijn van ene Uncko I Ripperda, geboren circa 1307. Dit staat echter niet boven iedere twijfel verheven (03).
Samen met de Onsta’s, Addinga’s, Van Ewsum’s en Manninga’s behoren de Ripperda’s tot de oudste en machtigste Ommelander hoofdelingengeslachten, ‘de Oldsten’ en worden zodoende als ‘jonker’, ‘nobiles’ (edel) en ‘erentfest’ aangeduid. De aanspreekvorm ‘hoogwelgeboren’ raakt pas aan het einde van de 17de eeuw in gebruik. Zoals dat gebruikelijk is onder de Ommelander hoofdelingenadel, bezitten de Ripperda’s heerlijke rechten, te weten redger-, zijl- en dijkrechten, jacht- en visrechten. Tevens bekleden zij ambten zoals het proostambt, waaraan naast de collatierechten belangrijke inkomsten zijn verbonden. Het geslacht verspreidt zich spoedig over andere gewesten, alwaar zij belangrijke, bestuurlijke en militaire functies bekleden. Hun aanzien, macht en rijkdom neemt snel toe door het vinden van opportune huwelijkspartners. Door het sluiten van huwelijken komen tevens banden met het buitenland tot stand. Zo worden de Ripperda’s een wijd-verspreid geslacht met takken in Oost-Friesland, Groningen (de Ommelanden), Drenthe, Gelderland, Overijssel, Westfalen, Pruisen, Oostenrijk-Hongarije, Spanje en Denemarken (04). Zelfs in Amerika komen we Ripperda’s tegen.
Drie hoofdtakken
Al in 1474 wordt Unico II Ripperda tot Farmsum door keizer Frederik III van het Heilige Roomse Rijk als rijksonmiddellijke hoofdeling en vrijheer met tol- en muntrecht erkend, waarmee Unico en zijn nakomelingengen tot rijksbaron worden verheven. Op 3 september 1676 wordt dit “Reichsfreiherrendiplom” door keizer Leopold I voor alle leden van het geslacht Ripperda bevestigd (05). Ondanks het feit dat de Republiek der Verenigde Nederlanden officiëel geen adel kent voeren vele Ripperda’s openlijk hun titel, hetgeen niet ongebruikelijk is onder oud-adellijke geslachten en geslachten met buitenlandse adelsbrieven. Op het moment van de geboorte van het Koninkrijk der Nederlanden zijn de Nederlandse takken van het geslacht Ripperda inmiddels uitgestorven. Dienten-gevolge heeft men hier ten lande nooit erkenning van adel of titel aangevraagd. Het is echter curieus dat stamhouders van de zijtak Cosijn von Ripperda dit niet alsnog hebben gedaan, nadat zij zich in de jaren twintig van de vorige eeuw wederom in Nederland vestigt. Zo is het te verklaren dat afstammelingen van dit oud-adellijke geslacht formeel niet tot de Nederlandse adel behoren (06).
Het geslacht Ripperda telt meerdere telgen die een voorname rol hebben gespeeld in de Nederlandse en Europese geschiedenis. Zo mag men niet vergeten te noemen Wigbolt Ripperda, uit de Winsumer hoofdtak, die als Gouverneur van Haarlem die stad heldhaftig tegen de Spanjaarden verdedigt, en Willem Ripperda tot Boxbergen, die in 1548 namens Overijssel de Vrede van Münster ondertekent. Eén van de meest kleurrijke personages van de 18e eeuw is Johan Willem Ripperda, tevens uit de Winsumer hoofdtak, die het tot Spaanse hertog en eerste minister schopt om uiteindelijk berooit in Marokko te eindigen. Een geslepen persoon, een gevaar voor vriend en vijand, die alleen maar uit is op eigen gewin. Tenslotte zijn er tal van aanzienlijke afstammelingen door de vrouwelijke lijn, zoals koningin Margarethe II van Denemarken, koning Carl XVI Gustaf van Zweden, kroonprins Willem-Alexander der Nederlanden en de vorsten zu Inn- & Knyphausen.
Tegenwoordig overleven enkel nog twee Deense telgen van de Ellerburgse tak in Kopenhagen, terwijl de drie stamhouders van de tak Cosijn von Ripperda momenteel in Engeland leven. Speuren we in de telefoon- of gouden gids en tikken we ‘Ripperda’ in, dan tellen we minstens een tiental Ripperda’s, althans mét een vast telefoonnummer, dus het kunnen er ook best meer zijn. Volgens het Meertens instituut leven er in geheel Nederland in 1947 30 personen die deze naam dragen; in 2007 zijn dat er 47. Ze leven rond de stad Groningen, rond Den Haag, maar ook (en vooral) in Overijsel (Raalte) en nog in enkele gebieden in Nederland (zie afbeelding). De gebieden waar nu nog Ripperda’s wonen, komen overeen met de plaatsen waar de Ripperda’s oorspronkelijk geleefd hebben. Of deze groep afstammelingen zijn van ‘ons’ geslacht Ripperda heb ik niet verder onderzocht. Al het bovenstaande is binnenkort terug te vinden in de 'Genealogie van de Ripperda's' te vinden onder het hoofdstuk 'Genealogie' op deze site.
Noten:
01. Fredo von Ripperda was getrouwd met N.N. von Jemmingen. Hij leeft circa 1500. Hun dochter, Anna Maria von Ripperda is gehuwd met Jürgen von Hoenen zu Loge, drost van Legert, zoon van Enno von Hoenen en N.N. von Saksena. Via het geslacht Von Hoenen is deze tak der Ripperda’s verwant met het geslacht Von Holsten. 02. Schild: gedeeld: Links, in zwart een halve adelaar van goud; Rechts, in rood twee lelies van goud boven elkaar. Helmteken: een lelie van goud tussen een vlucht. Rietstap beschrijft het wapen van het geslacht Rypperda dat hiermee verwant zou kunnen zijn: Parti: au 1, d'or, à la demi-aigle de sable, mouvante du parti; au 2, coupé: a. de sinople à une rose d'argent; b. d'argent à trois étoiles de sinople. Casque couronné. Voor verdere heraldische beschrijvingen.
03. Er bestaan overigens twijfels of Unico en Siabbe inderdaad broers zijn. Sommige bronnen wijzen naar ene Edseconis tho Garrawere als de mogelijke vader van Siabe. Hieromtrent ontbreken echter duidelijke gegevens. Dit werk blijft daarom bij de stamreeks zoals die in het huisarchief van de Ripperda’s is omschreven.
04. In het Neues Allgemeines Deutsches Adels-Lexicon staan de volgende vermeldingen over het geslacht:
05. Het adels diploma van 3 september 1676 bevindt zich in het familiearchief van Udo Freiherr v. Ripperda te Koningsbergen (Oost Pruisen) en is vermoedelijk tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog verloren gegaan.
06. W.J.J.C. Bijleveld beschreef het geslacht Ripperda als volgt:
‘Hoofdelingengeslacht uit Oost Friesland, aldaar in de 11e eeuw vermeld. Sinds de 13e eeuw in de Ommelanden alwaar de bewezen stamreeks midden 14e eeuw aanvangt. Verheven tot Rijksonmiddelbare Rijksvrijheer met tol- en muntrecht door Keizer Frederik III 1474 en bevestigt als Rijksbaron op alle voor het hele geslacht door Keizer Leopold I 1676. Lid der Groningsche, Friesche, Drenthsche, Zutphensche, Overijsselsche en Munstersche ridderschappen. Johan Willem R. uit de Winsumer tak werd 1725 door Koning Filips V van Spanje verheven tot Hertog en Grande der eerste klasse. Het geslacht is h.t.l. en in Oostenrijk uitgestorven. De takken in Duitschland en Denemarken tellen nog enkele stamhouders. Wijders leeft h.t.l. en in Duitschland nog oir van eene 19e eeuwsche ondertak Cosijn von R. geheeten, en zich vanouds Baron noemend. Deze tak vroeg h.t.l. geene erkenning van titel aan.’
|